Tijdens het pokeren kom je soms een woord tegen waarvan je de betekenis niet weet. We hebben een aantal begrippen en termen die tijdens poker worden gebruikt voor jou op een rijtje gezet.
Add-on: Extra pokerchips die je kan bijkopen tijdens een rebuy toernooi.
All-in: Wanneer jij of een andere speler al zijn pokerchips inzet.
Bad Beat: Wanneer je een quasi zeker winnende hand toch verliest.
Bankroll: Het bedrag dat je besteedbaar hebt voor het spelen van poker.
Board: De kaartenn die op de tafel liggen.
Button: Dealer positie.
Buy-in: Het bedrag dat je moet betalen om aan een toernooi mee te doen.
Calling Station: Een speller die bijna al zijn handen called en bijna nooit fold.
Catch: Wanneer een draw gemaakt wordt, vaak is dit is een flush of een straight.
Continuation bet: Inzetten op de flop wanneer je voor de flop geraist hebt, een standaard bet waarbij de flopkaarten niet van belang zijn.
Flop: De eerste drie kaarten die open op tafel komen.
Freeroll: Gratis toernooien bij online poker.
Freezeout: Toernooi vorm waarbij men uit het toernooi ligt na een verloren all-in.
Hand: De twee kaarten die iedereen gedeeld krijgt, ongezien door de andere spelers.
Heads-up: Één op één spel waar maar twee spelers in mee doen.
Hole cards: De eerste twee kaarten die je in je hand krijgt, ook wel starthand genoemd.
Kicker: De hoogste kaart die een speler heeft, naast een combinatie. Je hebt bijvoorbeeld 8,8,A,7,3, dan heb je een paartje met de A als kicker.
Late Positie: Als laatste aan de beurt zijn om te beslissen, vaak plaats 1 tot 3 rechts van de dealer.
Losse Speler: Een speller die erg veel handen speelt, goed of slecht.
Maniac: Iemand die erg agressief speelt en constant aan het bluffen is.
Muck: Je hand niet laten zien na het winnen of verliezen van een hand.
Nuts: De hoogst mogelijke combinatie op dat moment aan tafel.
Overkaart: Een kaart op tafel dat hoger is dan je eigen paar.
Positie: De plaats van de speler aan tafel vergeleken met de dealer, je kunt vroeg, midden of laat in positie zitten.
Pot Odds: De uitgerekende kansen om te winnen in relatie met hoeveel het kost en hoeveel er in de pot zit om te spelen. Als verduidelijking een voorbeeld: Je hebt nog 1 kaart nodig voor je flush, met ook nog 1 kaart te gaan op tafel. Dan heb je grof gezien 1 op 4 kans dat je flush gaat komen. Als de pot $10,- is en je tegestander zet $5,- in, dan zijn je pot odds slechts omdat 1:2 veel lager is dan 1:4. Pot odds zijn niet alleen belangrijk voor wanneer je moet callen, maar ook wanneer je iemand met een draw uit de hand wil pushen moet je genoeg inzetten zodat zijn pot odds negatief worden.
Shorthanded: Wanneer er minder dan zes spelers aan de pokertafel zitten.
Showdown: Het laten zien van de kaarten na de laatste bet en call op de river. Er wordt gekeken wie de beste hand heeft.
Rake: Geld dat over elke pot die gewonnen wordt afgedragen moet worden.
Rakeback: Terugbetaling van een deel van je rack.
Read: Je tegenstander ‘lezen’, informatie verkrijgen door andere spelers te doorgronden.
Slow Play: Het niet betten of raisen van een goede hand om verdere bets (bluffs) te stimuleren van een tegenstander.
Split pot: Twee of meer spelers delen de pot omdat hun handen gelijk zijn.
Stakes: Dit is een andere bewoording van de blnds.
Stelen: Raisen in verwachting dat de andere spelers gaan folden, vaak is dit een bluff.
Swing: De verschillenen in grootte je bankroll door winnen en verliezen.
Tight: Een speler die erg conservatief speelt en bijna alleen inzet met goede handen.
Turn: De 4e gemeenschappelijke kaart.
Under the gun: Dit is de speler die links van de big blind zit. Het is de eerste speler die aan de beurt is bij de eerste inzetronde.
Vroege positie: In vroege positie zitten betekent aan een volle tafel plaats 1 tot 3 links van de dealer. Je moet vroeg een beslissing nemen, je kunt niet iemand afwachten.